'De aanpak van ondermijning moet volwassen worden in ons land’
23 april 2019
Peter Noordanus is sinds een jaar onafhankelijk voorzitter van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO). Met een operationeel aanjaagteam en € 100 miljoen incidenteel geld vanuit het regeerakkoord is een verstevigde aanpak in alle regio’s van start gegaan. Hoe kijkt hij terug op het eerste jaar?
Een jaar geleden spraken wij elkaar voor deze nieuwsbrief. Toen was u net benoemd als voorzitter van het SBO. Wat is voor u de meest in het oog springende verandering tussen vorig jaar en nu?
“Ondermijning is een heel breed begrip. Daarom hebben we als SBO geadviseerd focus aan te brengen en daar heeft de minister ons in gevolgd. We gaan ons richten op de aanpak van de drugscriminaliteit in Nederland en concentreren ons op de drie grote drugsmarkten: de pillenproductie, de wietproductie en -export, en de Europese cocaïnehandelsvloer in ons land.”
Op welk resultaat bent u het meest trots?
“Dat we de beweging in gang gezet hebben en we er met alle partners in zijn geslaagd in alle tien regio’s versterkingsplannen tot stand en in uitvoering te brengen. Ik ben ook blij dat we hebben besloten die 100 miljoen incidenteel geld niet over alle afzonderlijke partners te verdelen. We gaan regionaal zorgen voor het versterken van de integrale aanpak en in de regio’s iedereen samen laten werken als één overheid. De aanpak van ondermijning moet volwassen worden in ons land. Duidelijk is dat ondermijning overal speelt en zich niet beperkt tot een aantal regio’s, zoals Zuid-Nederland en Rijnmond. Deze ronde in de regio’s om 100 miljoen euro incidenteel geld te verdelen is vooral een agenderende ronde. Daar zijn ook vraagstukken opgekomen die we hebben moeten laten liggen, zoals een onderwerp als uitbuiting van arbeidsmigranten. Nu alle plannen er zijn, kun je verbindingen aanbrengen en rode draden zien. Bijvoorbeeld de maritieme smokkel – een probleem dat in meerdere regio’s speelt - of de snelle toetreding van jongvolwassen criminelen in de cocaïnehandel. Dat laatste fenomeen is een groot probleem van Amsterdam en Midden Nederland en gaat vaak gepaard met enorme geweldsexcessen. De versterkingsplannen maken het nu mogelijk om voor dit soort zaken gezamenlijk een aanpak te bedenken en ze een halt toe te roepen. Wat daarbij wel nodig is dat uiteindelijk ook tot structurele financiering kan worden overgegaan.
Vorig jaar spraken wij over het onderwerp in termen van bewustwording. Wat is uw beeld van de huidige manier van aanpakken en oppakken van dit onderwerp? Is dat nu voldoende?
“Ik heb het gevoel dat ondermijning nu in alle regio’s en bij landelijke partners als vraagstuk goed op het netvlies staat. Iedereen snapt dat je er meer aan moet gaan doen. Het bedenken van aanpakken verschilt per regio. De maritieme smokkel speelt in Noord-Holland, maar ook in Scheveningen, Brabant en Zeeland. Dan is het zaak om niet in drie politieregio’s los van elkaar het wiel te gaan uitvinden. Het is in deze fase broodnodig dat je als lerende overheid te werk gaat. Het aanjaagteam ondermijning faciliteert daarin.”
Waar zitten volgens u de meeste kansen voor het aanjaagteam om met de regio’s en landelijke diensten het verschil te maken?
“We hebben de afgelopen jaren onvoldoende meters gemaakt in de publiek-private samenwerking. Het is duidelijk dat de overheid de aanpak van ondermijning niet alleen kan uitvoeren. De maatschappelijke organisaties die je nodig hebt, zijn vaak ook nationaal georganiseerd. Voor de logistiek ligt het dan voor de hand om te partneren met Transport Logistiek Nederland. In de samenwerking met woningcorporaties bij de handhaving in woongebieden is het van belang dat hun privaatrechtelijke bevoegdheden en de bestuursrechtelijke handhaving elkaar niet in de weg lopen. Daarin moeten we met de landelijke brancheorganisatie gezamenlijk naar oplossingen zoeken. Elkaar versterken en bijvoorbeeld Damoclesbeleid op maat ontwikkelen, daar gaat het om. Voor de zomer zullen we met partners een publiek-private samenwerkingsagenda naar buiten brengen. Daarin vertellen we hoe we slag voor slag de samenwerking met maatschappelijke organisaties sterker kunnen maken. In de samenwerking met partners is het verder van groot belang dat het aanjaagteam knelpunten signaleert.”
Kunt u een knelpunt noemen?
“Met de nieuwe privacywetgeving in gedachte trekken alle ketenorganisaties in het veiligheidsdomein de touwtjes aan om geen risico te lopen. Dat is op zich logisch, maar wij willen gegevens kunnen delen om op een zorgvuldige en ordentelijke manier de aanpak als één overheid mogelijk te maken. Wat kan er, met respect voor regelgeving, wél? Het aanjaagteam heeft een rol om te helpen dat te verduidelijken. Of het nu gaat om informatie van de Belastingdienst die relevant is voor gemeentelijke BIBOB advisering of andere noodzakelijke informatiedeling. Het gaat om een paar dingen: signaleren, analyseren en oplossingsgericht handelen; zorgen dat zo’n knelpunt daadwerkelijk opgelost wordt. Een ander voorbeeld van een praktijk knelpunt is de noodzaak van het invoeren van een vaarkentekenbewijs om beter in het vizier krijgen wat er in de jachthavens gebeurt.”
Wat heeft voor u absolute prioriteit in de aanpak die zich intussen met name op de drugseconomie richt? Wat is er volgend jaar anders dan waar we nu staan?
De uitvoering van de versterkingsplannen heeft topprioriteit; het gaat er om de beweging daadwerkelijk op gang te brengen en te houden. Voor volgend jaar denk ik aan twee dingen: enerzijds in die uitvoering zichtbaar worden door strategische communicatie, anderzijds een agenda ontwikkelen voor de langere termijn . We moeten de bewoners van ons land duidelijk maken dat de aanpak urgent is en blijft én dat we er vooruitgang mee boeken. Ook is belangrijk om te laten zien dat ondermijning in alle regio’s speelt en vaak onzichtbaar is. Het gaat er verder om de aanpak te borgen voor de volgende kabinetsperiodes. We moeten bovendien met preventie aan de slag. Als je dit langer wil doen, moet je mechanismen herkennen die het mensen makkelijk maken om in de criminaliteit te gaan. Dan heb je het over aanpak in wijken en buurten in ons land waar te veel criminogene factoren aanwezig zijn.”
Het gaat dan om de combinatie van zorg en repressie?
“Ja, eigenlijk gaat het erom om projecten op te zetten die gericht zijn op arbeid en scholing en op zorg en veiligheid. Het heeft te maken met gezins- en familieverbanden waar kinderen en jongvolwassenen totaal ontsporen. De boodschap is: doe mee aan een samenleving die je perspectief wil gaan bieden. Daarnaast moet je ‘tough on crime’ zijn. Ik vind dat we veel kunnen leren van de aanpak in Rotterdam-Zuid. In de nieuwe kabinetsperiode moeten we het preventieve perspectief erbij betrekken. Alleen in combinatie met preventie ga je op lange termijn resultaten behalen.”
De uitvoering heeft prioriteit, zei u. Kunt u daar nog iets over zeggen?
“De keuze voor de aanpak zoals die nu loopt, is helder: versterk de regio’s. Dat legt bij de regio’s ook een flinke verantwoordelijkheid. Als het gaat om landelijke partners, moet er nog het nodige gebeuren aan achterstallig onderhoud en daar is op termijn ook simpelweg geld voor nodig. Het openbaar ministerie is qua slagkracht beperkt door bezuinigingen. De Belastingdienst, die in de regionale aanpak echt nodig is, is fors in de formatie gekort. Daardoor is minder capaciteit voor fiscale handhaving beschikbaar. Wil je regionaal succes boeken, dan moeten dus ook landelijke instanties op orde kunnen blijven. Ook de FIOD moeten we sterker maken. In de criminaliteit gaat het om groot geld. Geld afpakken is echt het meest succesvolle pad naar het klein maken van drugsindustrie in Nederland.”
U had het een jaar geleden over het belang van enthousiasme om, ondanks de complexiteit van de veiligheidsketen, de aanpak te laten slagen. Hoe kijkt u daar na een jaar naar?
“Als ik in regio’s ben waar mensen met de projecten uit hun versterkingsplan bezig zijn, zie ik dat de energie ervan af spat. In Noord-Holland is de aanpak van maritieme smokkel bijvoorbeeld een heel goed project. De dynamische Politiekaart in Brabant is een ontzettend sterke manier om slimmer te zijn als overheid. Zo zou ik een reeks projecten kunnen opnoemen. Enthousiasme op werkvloer is er. Dat maakt mij ook gemotiveerd om te zorgen dat zo’n project niet verzandt in stroperige bureaucratie. Flow in besturen in ketens is het belangrijkste, maar ook het moeilijkste wat er is. Het gaat om beweging en gezamenlijk enthousiasme, dat brengt ons naar de eindstreep.”