Fred Westerbeke: 'Ik geloof niet in blauwdrukken voor een organisatie met 65.000 mensen’
1 juli 2020
Na zes jaar speurwerk naar de toedracht van de ramp met de MH17 en de opsporing van daders in het buitenland, wilde Fred Westerbeke wel weer terug naar de politie. Sinds 1 april is hij politiechef in Rotterdam. Daarnaast houdt hij zich bezig met de landelijke ontwikkelagenda van de opsporing. ‘Op sommige plekken moet nog veel gebeuren. Daar hebben we de regioburgemeesters hard bij nodig. Het is van groot belang dat we de opsporing de komende jaren verstevigen en doorontwikkelen om betekenisvol te zijn en te blijven’.
Op verzoek van Westerbeke voegt zich ook Wim van Amerongen bij het gesprek. Als portefeuillehouder trekt Westerbeke veel op met Van Amerongen, die programmadirecteur opsporing is bij de nationale politie. Naast kennismaking met de nieuwe Rotterdamse politiechef, staat het gesprek dan ook in het teken van de Houtskoolschets opsporing, die op 29 juni in het LOVP is besproken. Werken aan de verhoging van de kwaliteit en het effect van de opsporing, zoals in de Houtskoolschets beschreven, moet vooral binnen de eenheden zelf gebeuren, is Westerbeke van mening.
Wat was de doorslaggevende reden voor de overstap naar de politie?
FW: “Gewoon dat dit een heel mooie baan is. Ik voel mezelf niet persé politieman óf OM’er. Ik heb mijn hele leven gewerkt in de kolom Veiligheid, dat is waar mijn kennis en kwaliteiten zitten. Na het landelijk parket wilde ik niet nog eens ergens anders hoofdofficier worden. Toen dit voorbij kwam, hoefde ik niet lang na te denken.”
Kunt u zeggen wat voor u in essentie opsporing betekent voor de politie?
FW: “Opsporing is één van de redenen waarom de politie bestaat. We bieden veiligheid in onze samenleving, daar hoort opsporing bij. Daaraan werkt de politie met veel partijen samen.”
WvA: “In de democratische rechtstaat hebben we immers afgesproken dat als jou onrecht is aangedaan, je niet je eigen recht haalt. De politie is er voor om onrecht dat heeft plaatsgevonden weer recht te maken.”
De laatste jaren is kritisch naar opsporing gekeken. Heeft u de afgelopen jaren dingen zien veranderen binnen het vak opsporing?
FW: “Onze specialismen en kwaliteiten hebben zich enorm ontwikkeld. Maar de criminaliteit ontwikkelt zich ook, dus moeten we ons voortdurend aanpassen en wendbaar zijn. De Houtskoolschets kan ons daarbij helpen.”
WvA: “Ter aanvulling: als je de technologische veranderingen en de digitalisering van de criminaliteit ziet, dat is enorm. Maar daartegenover zijn de mogelijkheden van de politie om boeven te vangen ook enorm toegenomen. Denk aan de aanhouding van Ridouan Taghi, of de manier waarop we het onderzoek naar de MH17 hebben aangepakt.”
FW: “Ik heb de afgelopen zes jaar zeer internationaal gewerkt en ben overal in de wereld geweest. Gemiddeld kijken ze overal met open mond naar hoe we hier ons werk doen. Er valt best veel te verbeteren, maar in de kern doen we heel veel goed.”
Rol burgemeesters
Voor de uitvoering van de Houtskoolschets is de steun van burgemeesters van groot belang, vindt Westerbeke: “Als eenheden in lijn werken met wat in de Houtskoolschets staat, zullen we nog meer dan nu een beroep doen op de gemeenten en andere partijen om gezamenlijk de veiligheidsproblemen aan te pakken.” Wel zijn er nog plekken waar dat onvoldoende gebeurt. “Wat ik van de regioburgemeesters vraag is dat ze hun collega’s steunen op plekken waar echt nog een stap harder gelopen moet worden.” De aanpak heeft ook gevolgen voor de inrichting van de organisatie, legt hij uit. Het vraagt van burgemeesters dat ze niet alleen naar omvang kijken en accepteren dat er formatie er anders uitziet en misschien wel iets kleiner wordt. “Maar wel effectiever”, voegt hij er aan toe. Tegelijkertijd mag het gezag hem erop aanspreken dat hij laat zien dat de politie effectiever wordt in de aanpak van veiligheidsproblemen. Volgens Westerbeke wordt dat in een breed palet van resultaten zichtbaar en niet alleen in aantallen zaken en verdachten. “Het is belangrijk dat politie en gezag het eens zijn over wat effectief werken is”, vult Van Amerongen aan. “Kijk naar de succesvolle gezamenlijke aanpak van criminele motorbendes. De leerpunten moeten we gezamenlijk op andere terreinen toepassen. Daar hebben we de burgemeesters hard bij nodig.”
Als je kijkt naar de ambities op andere terreinen, zoals de ontwikkelagenda’s GGP (gebiedsgebonden politiewerk) of intelligence, hoe zorg je er dan voor dat die elkaar niet beconcurreren? Uiteindelijk komen die ambities ook samen bij de Politieacademie, hoe ziet u dat?
FW: “Je mag van ons als leiding verwachten dat we er in goede samenwerking voor zorgen dat we de Politieacademie niet overvragen. Verder sluiten, bijvoorbeeld, de portefeuilles opsporing en intelligence naadloos op elkaar aan.”
WvA: “Ook de samenhang met de portefeuille GGP is enorm aangehaald. We willen immers wijk, web en wereld verbinden en dat kan alleen als intelligence en opsporing nauw verbonden zijn met het gebiedsgebonden politiewerk.”
Hoe is de doorontwikkeling van de gebiedsgerichte opsporing en de recherchefunctie binnen basisteams (met meer ruimte voor de probleemgerichte opsporing) geborgd binnen de Houtskoolschets/Ontwikkelagenda Opsporing?
WvA: “Waar we naar toe willen is dat je van iedere melding snel kunt duiden binnen welk veiligheidsprobleem zij valt. Daarvoor moet je een goed overzichtsbeeld hebben van de veiligheidsproblemen. Een winkeldiefstal van een ‘first offender’ pak je dan anders aan dan wanneer het met Oost-Europese bendes te maken heeft. Dat noemen we dynamisch sturen.”
FW: “Hoe je de opsporing en het gebiedsgebonden werken nog beter aan elkaar koppelt, is als je een wijkagent en een rechercheur goed laat samenwerken. Stel dat de wijkagent ziet dat er bij een bedrijfspand geen activiteiten plaatsvinden, of juist heel ‘bijzondere’. Als agent en rechercheur hun informatie-uitwisseling goed op orde hebben, kan dat probleem in die wijk sneller aangepakt worden.”
Twee dilemma’s
We leggen Westerbeke twee dilemma’s voor. Als hij moet kiezen tussen een landelijke blauwdruk voor de opsporing versus inrichting hiervan door de regionale eenheden, waar kiest hij dan voor? “Voor inrichting door de regionale eenheden”, zegt hij stellig. “Ik geloof niet in blauwdrukken voor een organisatie van 65.000 mensen. Maar: de goede voorbeelden moeten we dan wel van elkaar overnemen. Daar moeten we ook op toezien.” Van Amerongen voegt er aan toe dat er landelijk is afgesproken dat de professionalisering van het vak overal op dezelfde wijze wordt ingevuld. “Dat betekent dat een forensisch rechercheur in Haarlem niet heel anders kan werken dan zijn collega in Nijmegen”, legt hij uit. Als tweede dilemma leggen we aan Westerbeke voor: als de capaciteit onder druk staat, moet er dan meer capaciteit naar de gebiedsgebonden politie of naar de opsporing? “Dan kies ik voor meer capaciteit naar de gebiedsgebonden politie”, antwoordt hij. “Als je door het ijs zakt voor wat betreft het leefbaar houden van de wijk, het kunnen rijden van meldingen, de openbare orde; dat moet je dat eerst oppakken.” Van Amerongen is het ermee eens, “maar”, zegt hij ook, “veel burgemeesters zeggen op dit moment: het aantal wijkagenten is op orde. Ik wil daarnaast mensen die de criminaliteit opsporen.”
Heeft de coronacrisis impact op het dossier Opsporing?
FW: “Ja, enorm. De samenleving verandert erdoor en de criminaliteit ook. In ons werk beïnvloedt het hoe we samenwerken en opsporen. Tegelijkertijd verwacht ik dat als er een vaccin is, de wereld weer snel terugkeert naar het oude.”
Als u over een aantal jaren andere mooie dingen gaat doen, wat is er dan in de organisatie veranderd met betrekking tot opsporing?
FW: “De tevredenheid van burgers en het zicht op en begrip voor dat ze hebben voor wat we doen ontwikkelen. Ik hoop ook dat we de winst die we op bepaalde terreinen geboekt hebben, vast kunnen houden. De omvang van de georganiseerde criminaliteit is enorm, maar ik streef ernaar dat dat we die kunnen verkleinen, het aantal uitwassen kunnen verminderen en de geweldspiraal omlaag krijgen. Wat ook belangrijk is, is dat we de instroom van de jeugd beperken, daarin zie ik ook een belangrijke taak voor de burgemeesters.”
Dank voor dit interview. Er is veel de revue gepasseerd. Nog een laatste afsluitende vraag:
Wat is uw antwoord op de vraag die we vandaag niet hebben gesteld?
FW: “Mijn antwoord is dat we van de politiek de kans krijgen om echt langjarig, zes tot acht jaar, kunnen ontwikkelen en tot wasdom komen. En dat we niet iedere vier jaar in discussies belanden over geld. Het gaat trouwens niet alleen om geld, maar om het recht dat je als complexe organisatie hebt om te weten waar je aan toe bent. Ook hierbij kunnen de burgemeesters een belangrijke rol spelen. De vraag die bij dit antwoord hoort is: wat heeft de Nationale Politie nodig van de BV Nederland?”